De barbarij in Syrië overschrijdt zo langzamerhand alle grenzen. Zoals gebruikelijk wordt druk gespeculeerd over de schuldvraag. Afhankelijk van voor wie je partij kiest, is die vraag eenvoudig te beantwoorden. Het Westen legt de verantwoordelijkheid bij het regime van Assad; Rusland en Iran wijzen naar de opstandelingen.
De waarheid ligt in het midden. Wie de video ziet van een lokale extremist die zich laat filmen terwijl hij een hart uit een lijk snijdt en er zijn tanden in zet, weet dat het niet om gezellige troetelrebellen gaat, maar om barbaarse machtswellustelingen die met nietsontziende terreur hun doel willen bereiken. In de regio rond Banias, een soennitische enclave in een overwegend alawitisch, pro-Assad deel van Syrië, lijkt door sektarische strijd het conflict een nieuwe wending te krijgen. Oppositieleiders spreken van etnische zuivering zodat Assad een rompstaat kan vestigen als Syrië uit elkaar valt.
Nu de barbarij nieuwe hoogtes bereikt, wordt ingrijpen steeds moeilijker. De dynamiek van het conflict doet inmiddels denken aan die van de Rwandese genocide van 1994. Ook toen gingen alle remmen los en ook toen werd gesproken over ingrijpen. Toenmalig president Clinton verbood echter over genocide te spreken. Want genocide verplicht de internationale gemeenschap tot ingrijpen. Met het debacle van de humanitaire interventie in Somalië van enkele jaren daarvoor nog vers in het geheugen, hadden de Amerikanen absoluut geen trek in een nieuw ongewis, niet te winnen avontuur.
De situatie in Syrië toont voor de zoveelste keer aan dat discussies over ingrijpen te laat komen. Wie effectief wil ingrijpen, moet er vroeg bij zijn. Zo niet, dan heeft het conflict een dynamiek gekregen die niet meer is te beteugelen. In die situatie is Syrië beland.
De enige theoretische mogelijkheid voor ingrijpen is een vliegverbod en het instellen van een bufferzone in het grensgebied van Turkije en Syrië als opvanggebied voor vluchtelingen. Die moeten vervolgens met landstrijdkrachten worden beschermd, terwijl de gevechten elders in het land dan gewoon doorgaan. Die oplossing doet denken aan het instellen van een vliegverbod ten behoeve van de Koerden in het noorden van Irak in het begin van de jaren negentig. Operatie Provide Comfort moest vervolgens de Koerden beschermen die voor het regime van Saddam Hoessein waren gevlucht.
Helaas heeft de internationale gemeenschap zelf bijgedragen aan de ontstane situatie: iedereen kiest verschillend partij. Wij westerlingen willen niet met Assad praten. Ook niet met Iran, zijn belangrijkste bondgenoot. We willen wel praten met de Syrische Nationale Coalitie die niet alle rebellen vertegenwoordigt, zoals de extremisten van Al Noesra.
Door de westerse discussie over het gedeeltelijk opheffen van sancties ten voordele van de rebellen en discussies over wapenleveranties, geven we de rebellen een prikkel om niet te onderhandelen, maar door te gaan. Dat Rusland hier volstrekt anders in staat, behoeft geen betoog.
Door dat kiezen voor verschillende partijen kan er geen vredesproces op gang komen. Daarvoor zijn constructieve onderhandelingen zonder voorwaarden vooraf met alle partijen nodig. Zo niet, dan blijven we steken in verontwaardiging en hulpeloos geroep dat er ‘toch iets moet gebeuren’.
Trouw