Ezra Vogel beschreef in ‘Japan as Number One’ (1979) hoe dat land zich in hoog tempo ontwikkelde tot de belangrijkste, meest innovatieve economie van de wereld. Helaas liep het anders. Rond 1990 stagneerde het land. De staatsschuld explodeerde. De jaren negentig gingen verloren. En nog steeds worstelt Japan met een kwakkelende economie.
Onlangs schreef Vogel in The Washington Post wat er aan zijn analyse van toen schortte. Hij had zich verkeken op de destructieve kracht van de politiek. Van 1955 tot 1990 was er een nauwe verwevenheid tussen de bureaucratie en de Liberaal Democratische Partij die berustte op gezamenlijke angst voor het communisme. Toen er in 1989 een einde aan het communisme kwam, verdween dat bindmiddel en volgden regeringswisselingen elkaar in hoog tempo op. Van goed en vernieuwend beleid kwam vervolgens weinig terecht.
De overeenkomsten met de huidige Europese Unie zijn treffend. Europa ontbeert een bindmiddel en ondanks de crisis ontbreekt het aan urgentie en visie. Dit is overigens niet nieuw. In 2000 werd met veel fanfare de Lissabon-agenda door onze staatshoofden en regeringsleiders getekend. Europa zou in 2010 de meest dynamische en innovatieve kenniseconomie van de wereld worden. Brussel zou slechts een coördinerende rol spelen. In 2004 constateerde oud-premier Wim Kok dat deze doelstellingen niet zouden worden gehaald vanwege een ‘overvolle agenda, slechte coördinatie en conflicterende prioriteiten’. Europese politici bleken onmachtig zich aan de eigen afspraken te houden. In 2010 bleek de agenda totaal mislukt. Met de opvolger van de Lissabon-agenda, Europa 2020, werd het opnieuw geprobeerd, maar het ziet er niet naar uit dat de idealen worden waargemaakt. Want politiek blijft het tobben en de nieuwe Europese meerjarenbegroting geeft geen hoop.
De opdrachten waarmee staatshoofden en regeringsleiders vorige week naar Brussel werden gestuurd, waren puur nationaal: noordelijke landen wilden een lagere begroting en zuidelijke landen wilden behoud van de landbouw- en ontwikkelingsfondsen. In Nederland hoorde ik wat gemurmel over een modernisering van de begroting; een politieke modeterm die van alles kan betekenen. Maar als bedoeld wordt dat investeringen in kennis en innovatie ten koste van landbouwsubsidies moeten gaan, ben ik ook voor modernisering.
Helaas heeft het er alle schijn van dat innovatie hard gepakt wordt. Neem het onderzoeksprogramma Horizon 2020. De Commissie wilde daarvoor 80 miljard euro uittrekken; het Europese Parlement 100 miljard. Maar het ziet er naar uit dat er niet meer dan 69 miljard beschikbaar komt. En dat terwijl bewezen is dat onderzoek en ontwikkeling de beste weg naar het eind van de crisis is.
Eurocommissaris Neelie Kroes vond het resultaat terecht een ‘troosteloos compromis tussen nationaal politiek opportunisme en subsidieverslaving’ waarvoor Europeanen jarenlang zullen moeten bloeden. Het lijkt erop dat Europa eenzelfde lot beschoren is als Japan: een onmachtige politiek die niet kan aangeven hoe we ons geld gaan verdienen, maar zich blindstaart op de vraag hoe een kleiner wordende koek ‘eerlijker’ kan worden verdeeld. In Japan leidde dat tot twintig jaar stagnatie. Hopelijk toont het Europees Parlement nu meer verantwoordelijkheidsbesef.