Mede dank zij het Nederlandse ’nee’ van vier jaar geleden gaan we op 4 juni een Europees Parlement kiezen dat niet onder de nieuwe spelregels van het Verdrag van Lissabon valt.
Na jaren van Euronegativisme is nog steeds sprake van een vleugellam Europees parlement dat geen behoorlijke medewetgevende rol kan spelen. De verkiezingen gaan over de ’oude’ in plaats van over een nieuwe, effectievere en democratischer Unie die door de nee-stemmers werd gewenst, maar door hen zelf werd geblokkeerd. Aan dat negativisme is weinig veranderd. Ruim zestig procent van de Nederlanders vindt de Brusselse bureaucratie geldverspilling.
Ik zou denken dat de financiële crisis die over de wereld raast een uitgelezen kans biedt om de zegeningen van Europa te benadrukken. VVD lijsttrekker Van Baalen stelde onlangs dat zonder de interne markt onze welvaart 20 procent lager zou zijn en dat dit heel wat meer is dan de 4 miljard euro aan Nederlandse bijdrage die PVV’er Wilders van Brussel terug wil.
Zonder Unie en euro waren er voor Nederland IJslandse toestanden aangebroken, waar de overheidsfinanciën zijn ingestort, de afbetaling van de schulden onbegonnen werk is, de werkloosheid, tot voor kort een onbekend fenomeen, nu ongeveer tien procent bedraagt en volk en regering euro en Unie als redders des vaderlands zien.
De gemiddelde Europese kiezer zal het een zorg zijn en kan zijn eurosceptische stem bovendien nergens kwijt, blijkens een kop op de voorpagina van deze krant op 23 april. In de 27 lidstaten bleken sceptische kiezers alleen terecht te kunnen bij communistische, populistische of extreem linkse of rechtse partijen.
Dat deze kiezers zo aan hun lot worden overgelaten als het om Europa gaat verbaast me niet. Buitenlands beleid en visionaire projecten als de Europese Unie, ontstaan vanuit de gedachte dat in Europa nooit meer oorlog mag uitbreken, zijn van oudsher een zaak van de politieke en bestuurlijke elite.
Kort geformuleerd, staat die elite tegenover een meerderheid van de bevolking van, volgens het Continue Onderzoek Burgerperspectieven van het Sociaal en Cultureel Planbureau, gezelligheidszoekers (22 procent), geborgenheidzoekers (19 procent) en zekerheidszoekers (19 procent). Deze groepen hebben met elkaar gemeen een zekere gerichtheid op de eigen omgeving en een afkeer van veranderingen.
Kan het zo zijn dat de meeste politici, net zoals de gemiddelde lezer van NRC, de Volkskrant of Trouw tot de kleinere naar buiten gerichte groepen als de ambitieuzen (18 procent) en geëngageerden (13 procent) behoren? Als dat zo is wordt de elite nauwelijks door de meerderheid van de bevolking verstaan als het om Europa gaat en kunnen populistische partijen als de PVV scoren met kreten als ’wij willen ons geld terug’.
De modieuze euroscepsis van vertegenwoordigers van de gevestigde partijen trekt dus weinig nieuwe kiezers. Want 60 procent van de bevolking lijkt hooguit geïnteresseerd in Europese economische samenwerking, vindt te veel Brussel een aantasting van de bestaande orde en wil liever meer Nederland. De enige kans die gematigde politici hebben is zichzelf blijven en met een authentieke visie komen waarin ze zelf geloven.
Bijvoorbeeld een visie over hoe zij met behulp van de Europese Unie Nederland uit het economische slop willen trekken. Want wat moeten we met ontboezemingen zoals die van CDA lijsttrekker Van de Camp die bang is te veel verstrikt te raken in het Brusselse wereldje?
Wil ik dan een meerderheid van de bevolking als irrelevant voor gematigde politici afserveren? Nee, ik constateer slechts dat politici met opportunistische eurosceptische geluiden geen eurosceptische Nederlanders aan zich kunnen binden, maar dat alleen kunnen als zij overtuigend aantonen waarom Nederland bij Europa welvaart.
Trouw
Photo credit: European Parliament via Foter.com / CC BY-NC-ND