Twintig jaar geleden zaten de net aangetreden secretaris-generaal Michiel Patijn en ik op het ministerie van defensie uren voor de televisie. De Europese revolutie van 1989 kwam op snelheid, nadat eerder dat jaar de Poolse vakbond Solidariteit de communistische regering door stakingen en onderhandelingen tot verkiezingen had gedwongen. De Volksrepubliek Hongarije was zojuist opgeheven en in de DDR broeide het, hoewel het veertigjarig bestaan groots was gevierd.
Mijn banen bij de Leidse Universiteit en de VPRO had ik tot verbijstering van veel luisteraars van Het Gebouw, ingeruild voor een positie bij het ministerie. De defensietop, inclusief minister Bolkestein en zijn opvolger Ter Beek, zagen dat de wereld dramatisch veranderde en wilden vers bloed om de organisatie te helpen zich aan de nieuwe tijd aan te passen.
Vlak daarvoor toerde ik voor de VPRO nog door Oost-Europa en mijmerde in Oost-Berlijn over de val van de Muur. Die zou binnen vijf jaar wel eens kunnen verdwijnen. Hij viel binnen een paar weken. Sindsdien houd ik alles voor mogelijk en geloof geen deskundige die zegt dat iets niet kan gebeuren.
In Oost-Berlijn interviewde ik nog net een generaal van een ideologische afdeling in het inmiddels afgebroken, astbestrijke Volkspaleis. Ik vond een door hem geschreven boekje over de ’agressief-imperialistische’ Navo-strategie in een winkel aan de Alexanderplatz. Net op de Navo gepromoveerd, leek het mij aardig hem daarover te ondervragen. De Oostblokgeneraal vertelde in ronkende communistische retoriek dat de Navo misbruik ging maken van het verval van het Warschaupact. De Navo zou de hele boel inlijven. Geloven in zijn eigen verhaal deed hij niet. Want toen de microfoon uitging verzuchtte hij dat hij dit nu eenmaal zo moest zeggen.
Zijn vrees kwam uit, maar anders dan voorspeld: in de jaren negentig liepen de voormalige Sovjet-satellieten in hoog tempo naar de Navo over. Zo ontstond een scheidslijn tussen voormalige Warschaupactlanden en de oorspronkelijke lidstaten, die tot op de dag van vandaag voortduurt en een regelrechte bedreiging is voor de cohesie van het bondgenootschap.
Hoe hardnekkig die scheidslijn is bleek vorige week vrijdag in Luxemburg tijdens een sessie over de toekomstige Navo-strategie onder leiding van de voormalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Madeleine Albright. De nieuwe leden sidderen nog steeds voor de Russen, terwijl de oude leden de Navo wilden omvormen voor nieuwe taken, zoals de huidige missie in Afghanistan. Deze kloof tussen die twee werelden lijkt onoverbrugbaar.
Toen ik in de jaren tachtig in Oost-Europa en de Sovjet-Unie rondreisde kwam ik tot de conclusie dat het met de dreiging tegen het Westen nogal mee viel. Chaos, gebrek aan initiatief en inefficiëntie konden nooit de basis vormen voor een goed functionerende krijgsmacht. Anders dan de Russische retoriek wil doen geloven is het nog steeds slecht gesteld met die krijgsmacht. Maar net zoals de Navo van toen, zijn de Oost-Europeanen hiervan niet nog steeds niet overtuigd. Daarom organiseren de nieuwe lidstaten hun krijgsmachten nog steeds tegen de Rus, waardoor deze te statisch zijn om effectief ver weg, zoals in Afghanistan, te kunnen worden ingezet. En als ze naar Afghanistan gaan, doen deze landen dat om zich te verzekeren van Amerikaanse steun voor als de Russen komen.
Twintig jaar geleden, na de implosie van het Oostblok, konden we niet vermoeden dat de Russische dreiging de Navo zou gaan verscheuren, terwijl die de lidstaten tijdens de Koude Oorlog juist verenigde. De Koude Oorlog leeft voort. Niet in de oude lidstaten, maar in de nieuwe, die net zoals wij decennia geleden achter elke boom een Rus zien staan.
Trouw